Een architect hoort per definitie een volbloed kunstenaar te zijn. Een vakbekwame bouwkundige voor wie schoonheid het leitmotiv is. De stad Ieper met zijn talrijke klassieke gebouwen dankt haar stijlvolle architecturale uitstraling aan Jules Coomans (1871-1937). Als student sprong hij al uit de band door sneller dan zijn medestudenten zijn architectendiploma te behalen. Op z’n 24e werd hij stadsarchitect en stuurde hij mee de heropbouw van de stad aan, na de verwoestende Eerste Wereldoorlog. Kerken, openbare gebouwen, instellingen, geen opdracht ontglipt hem, veelal in de Westhoek maar ook ver daarbuiten – tot in het buitenland toe. Hij bouwt daarbij verder op de neogotiek en de Vlaamse renaissance waardoor zijn stijl smalend als vieux-neuf bestempeld wordt. Kritiek zal de vastberaden Coomans worst wezen. ‘Eigen kunst, eigen leven’ is zijn leuze. En terecht: de bewondering van zijn werk is voor de eeuwigheid. Met de roman Twee meisjes reconstrueert Yves Bondue niet alleen zijn architectuur maar ook zijn privéleven en de alledaagse va-et-vient van die tijd.
Aan het Colaertplein te Ieper dempt hij een stuk stadsgracht om er privé een huizenrij te bouwen. In een ervan – niet eens het grootste noch het middelste – gaat hij wonen en brengt hij zijn bureau onder. Vandaag staan de statische herenwoningen nog altijd bekend als Coomans’ reke. Daar zal hij op jonge leeftijd zijn echtgenote verliezen. Zijn zoon Jean treedt met enige schroom in de voetsporen van zijn vader. Het zijn grote schoenen om te vullen. Jean sterft op amper 39-jarige leeftijd aan een hartfalen nauwelijks twee jaar na zijn vader. Dochter Anne-Marie wordt de huisvrouw of beter de vrouw des huizes. Verder dan teren op de reputatie van haar gerenommeerde en succesvolle familie komt ze niet. De artistieke invloed kruipt waar die niet gaan kan: ze speelt piano, aquarelleert en fotografeert. Er rest nog tijd voor paardrijden, uitstappen naar zee en een mystieke vriendschap met een seminarist. Onze-Lieve-Heer eiste in die tijd altijd een tweedeplansrol op – als het al geen eerste plan was. Het huishoudelijk werk wordt punctueel opgeknapt door Maria Vermeulen die er op 14-jarige leeftijd als dienster inwoont. Wanneer ze huwt volgt haar zus haar op. Dat herhaalt zich steeds opnieuw tot finaal vijf zussen bij juffrouw Coomans zullen gediend hebben.
Twee meisjes vangt aan in een dorpscafé in de Westhoek. Het volkse leven komt aardig uit de hoek. Architectuur is nooit ver weg, maar de lezer komt vooral thuis bij een begoede familie en de getrouwe diensters. Zo groot het contrast is tussen de leefwereld van de meisjes die gingen dienen en de bourgoisiefamilie, zo groot is hun wederzijds respect. Yves Bondue is er onder meer door verregaand historisch onderzoek wonderwel in geslaagd het tijdsbeeld in een zachte nostalgie te portretteren aan de hand van sfeervolle passages. Net dat maakt van Twee meisjes een levensechte roman die soepel buigt tussen twee uiteenlopende milieus. Schijnbaar tegengesteld maar wonderbaarlijk complementair. Er is boenwas en koperkuis. Er zijn verfijnde feestmaaltijden in uitgelezen gezelschap. Daarnaast is er de Akila-pils van de werkman, de Pacha-cichorei en zowaar ook Sprutol – verkrijgbaar in alle apotheken – die vroeg in het voorjaar sproeten moet helpen voorkomen. De reflecties naar Proust en Heinrich Böll – die met Biljarten na halftien een fenomenale architectenroman schreef – zorgen voor een onverwachtse filosofische blik die dit boek in een breder perspectief plaatsen. Een aantal met zorg gekozen foto’s verfijnt de leeservaring. Foto’s van Anne-Mie Coomans zijn de kers op de taart. Ik durf het Yves niet te vragen maar misschien is dit zo’n boek zoals je dat maar één keer in je leven kan schrijven.




