Kurt Van Eeghem houdt in De Inzichten een vurig pleidooi voor taal en geschiedenis. Hij typeert taal als ‘het voertuig van de gedachte’ – mooier hoorde ik het zelden geformuleerd. Geschiedenis moet ons dan weer in staat stellen de evolutie te kennen die we doormaakten om te komen waar we vandaag staan. ‘Zonder kennis van het verleden bestaan we niet. Alles bouwt voort op wat van vroeger komt’, stelt de aimabele auteur en culturele duizendpoot. Op ijle woorden is hij niet te betrappen. Wie zijn twee recentste boeken Ciurlionis – wel en wee van een geniaal kunstenaar en Oostende in de belle epoque las, weet hoezeer hij zich bedient van een geraffineerde taal en doorploegde anekdotiek.
Historicus Johan Strobbe deelt instinctief hetzelfde gedachtegoed. Aandacht voor taal en geschiedenis maken daarenboven onomwonden deel uit van het DNA van het Davidsfonds – de Vlaamse sociaal-culturele netwerkorganisatie waarvan hij de plaatselijke voorzitter is. Johan klopt in de herfst van 2023 bij me aan voor een boek over de Roeselaarse geschiedenis naar aanleiding van de viering van 150 jaar Davidsfonds in de stad, een feest dat voorzien wordt in 2025. Van meet af aan is het duidelijk dat het geenszins de bedoeling is de klassieke stadshistoriek nog maar eens op te smukken. Hij verrast me met een origineel concept: honderdvijftig verhalen, voor elk jaar één, te beginnen in 1875. De thema’s zijn uiterst divers en schurken beredeneerd tegen de tijdsgeest aan. ‘Honderdvijftig’, werp ik nog fijntjes op, ‘da’s wel heel veel.’ Zijn eigengereide en ambitieuze aanpak boezemt me alle vertrouwen in. In de eerste worp teksten merk ik meteen op dat verhalen vertellen een ambacht is. Vol verwondering lees ik de kleurrijke annotaties bij de Grote Stadgeschiedenis. Soms zijn het petites histoires vol animo of animositeit. Een andere keer wroet de auteur in de krochten van het diep versteende verleden. Daar triomfeert de rashistoricus. Altijd zijn er wel bovenlokale invloeden op de lokale gemeenschap. De modale Roeselarenaar neemt een hoofdrol in het boek op. Al ontbreekt de excentrieke variant niet. In anderhalve eeuw passeert boeketje Roeselare de revue. Af en toe doorprikt de kritische pen stijlvol en beleefd een ballonnetje. Niet in het minst als de geschiedenis bewust onder een al te dikke laag stof blijft liggen of de sloophamer ongenadig rond bouwkundig erfgoed slingert. Het ei van Columbus leest in stukjes – los van elkaar. Wie geen geroutineerde lezer is hoeft zich bijgevolg niet te laten afschrikken door de 460 pagina’s die hiermee het dikste boek uit mijn fondslijst vormen. Elke avond één verhaal is misschien een idee: ’t is goed in eigen stad te kijken nog even voor het slapen gaan. Het is de enige manier om te ontdekken waar de raadselachtige titel zijn oorsprong vindt.
Ruim vijftien jaar geleden verscheen Roeselare Bekent – het eerste Bibliodroom-boek ooit. De twee auteurs, Renaud Vercaemst en Bram Demulder, waren toen achttien en student in de klas van Johan Strobbe. Ze stelden vast dat de stad te klein was voor grootse allures en te groot voor de kleinschalige charme. Na het lezen van Het ei van Columbus mag je compromisloos concluderen dat de kwantumsprong succesvol gemaakt werd. De regionaalstedelijke invloed van Roeselare is groot en reikt ver. Groeien was een organisch en continu proces, vrij van blufpoker en borstklopperij maar bovenal gesteund op het geloof in eigen kracht.
Proficiat aan het bestuur van het 150-jarige Davidsfonds. Naar aanleiding van dit verjaardagsfeest schenken jullie de Roeselarenaar een legendarisch stuk geschiedenis – helemaal in lijn met de missie van de organisatie. De keuze voor een professioneel boek typeert jullie waardering voor inhoud, vorm en uitstraling. Het ei leeft dicht bij de Roeselarenaar en dompelt de geïnteresseerde lezer buiten de stadsgrenzen onder in een bruisende geschiedenis. Dit is boekpromotie buiten categorie.
1 gedachte over “Een oolijk boek over oolijk Roeselare”
Een voorstelling met klasse van een topboek.