Dagelijks worden we met verhalen om de oren geslagen. Ze duiken zomaar op in onze gesprekken en veelal pikken we ze gretig mee in de meest uiteenlopende mediakanalen. Sommige verdwijnen in vergetelheid. Andere zinderen nog een tijdlang na. Een enkele keer is het verhaal robuust bestand tegen de tijd en wordt het geschiedenis. En toch ontglipt er af en toe iets aan die historische tijdlijn.
Op mijn stille gsm vind ik bij het begin van de vorige zomer een ingesproken bericht. Iemand contacteert me met de vraag of ik interesse heb om een boek over velofanfares te maken. Velofanfares, tiens. ‘Niche’ flitst impulsief door mijn gedachten. Verder oordeel ik niet voor ik iets lees en met de auteur spreek. Geen onderwerp is me overigens te vreemd. Als ik Geert Vanmaeckelberghe bel, maak ik kennis met een begeesterd auteur en actief lid van de laatste Vlaamse velofanfare. Zijn relaas en enthousiasme raken me. Geert dook in coronatijd in de catacomben van de muziekgeschiedenis, frequenteerde overal te lande bij heemkundige kringen en snuffelde in muffe archieven. Zijn manuscript is verrassend. Het beeldmateriaal dat hij daarbij verzamelde is bewogen – niet zelden ook letterlijk. Hij spreekt honderduit over een vergeten geschiedenis. Niet veel later zetten we samen onze schouders onder zijn Bibliodroom. VLAMO – de Vlaamse Amateurmuziekorganisatie – ziet in dit project een concrete uitrol van haar erfgoedmissie en stapt gezwind mee aan boord.
De fiets in zijn huidige vorm kent een opmars begin twintigste eeuw. Aanvankelijk is het een vervoermiddel voor de bon chic. Al moet de werkman er een flinke duit voor over hebben, na verloop van tijd raken tweewielers gepopulariseerd. Vrij snel verenigen de eerste veloclubs de trotse fietsfanaten. Wielertoeristenclubs avant la lettre. Ze wijken sterk af van de hedendaagse varianten: fietsen hebben loodzware kaders, een robuust stuur en brede banden, marginal gains zijn ver te zoeken. De wieleroutfit is gekostumeerd. Van gendergelijkheid is geen sprake: soms heeft de ploeg veel weg van een snorrenclub. De heren maken uitstappen per fiets. Geregeld loopt dat fout af. Het verkeer is niet aan de helse snelheid van de velorijders aangepast. Er vallen ongelukken te betreuren. De wetgever verplicht te trompen aan de hoek van elke straat. Een klaroenblazer rijdt voorop en waarschuwt voor een aanstormend mannenpeloton. In geen tijd duiken meerdere trompetters op die ook andere instrumenten bespelen. De veloclub groeit organisch uit tot een trompetterskorps. Fanfares sluiten aan bij de keurig geüniformeerde fietsende muzikanten. Bij wie je fietst vertelt veelal wie je bent: rood, blauw of katholiek. Brouwers en cafébazen laten het fenomeen niet lang gisten: bij zoveel plezier hoort steevast een goed glas bier. De georganiseerde muziektrappers slalommen al snel in de wandelgangen van de politiek. Door op te komen voor de aanleg van betere fietspaden en de afschaffing van de rijwieltaks slaan ze met de vuist op tafel. Heel even lijkt het of de tijd is blijven stilstaan. Hoe zit het vandaag nog met die fietspaden?
Geert Vanmaeckelberghe schreef met Fietsen & Trompen een uniek werk. Hij vertrok vanuit heel concreet materiaal dat vaak integraal opgenomen werd. Wetten en reglementen in archaïsch taalgebruik lezen met de glimlach. Unieke groepsfoto’s, beelden uit parades of doordeweekse festiviteiten ademen het authentieke karakter van de tijdsgeest. Enkele originele partituren kunnen via een QR-code beluisterd worden. Treffend archiefmateriaal vinden was geen sinecure, toch slaagde Geert erin een sfeervolle reconstructie te maken van een nauwelijks gekend maar sympathiek fenomeen. Fietsen & Trompen is een buitengewoon kijk- en leesboek, al blijft het vaag over de cruciale vraag hoe mannen – die er doorgaans niet in slagen twee activiteiten terzelfdertijd te combineren -alsnog kunnen trappen, sturen en musiceren.
Foto: ©VRT